Wat trekt jou in traditionele bouw?
Het heeft volgens mij alles te maken met mijn
verleden. Ik kom uit de rond- en platbodemwereld.
Ik ben hiernaast bij Piet Dekker opgegroeid.
Toentertijd was dat een soort goeroe een vooraanstaand
persoon in de rond- en platbodemwereld, medeoprichter
van Botterbehoud.
Als 12-jarig jochie kwam ik al bij Piet en dat
heeft mij in die zin gevormd. Van nature voel
ik mij al aangetrokken tot historie en dat is
dan mede bepalend voor hoe je later te werk
gaat.
De botters...
Ja, de botters en de traditionele Hollandse
schepen, dat is mijn achtergrond. Ik kwam op
een gegeven moment bil Jachtwerf Brandsma te
werken. Zij begonnen met het bouwen van Deense
kotters. Dat was mijn eerste contact met nieuwe
scheepstypes. Later ben ik regelmatig naar Engeland
gegaan, en dan groeit zoiets.
Hiervoor
heb ik samen met een vriend een Harrison Butler
gehad, een prachtig scheepje, diepstekend met
een mooie S-spant, oorspronkelijk torengetuigd
maar later gaffelgetuigd om makkelijk onder
de Hollandse brug door te kunnen. Ik kwam er
toen vrij snel achter dat diepstekende schepen
niets voor mij zijn. In zowel Engeland als Nederland
ben ik toen op zoek gegaan naar een minder diep
stekend schip, liefst met een midzwaard. Alles
wat ik tegen kwam was niet naar mijn zin. In
de boekjes van Maurice Griffith, die hebben
we denk ik allemaal wel gelezen, spreekt mij
de sfeer wel aan. Echter als je zijn boten bekijkt,
dan vind ik de dek lay-outs verschrikkelijk.
Vervolgens kwam ik Smacks en Bawleys tegen,
die hebben mijn hart wel een beetje gestolen,
maar niet zo dat ik er voor ging. Doordat ik
niets kon vinden wat werkelijk naar mijn zin
was, rijpte langzamerhand het idee om zelf een
boot te gaan bouwen. Eerst heb ik een halfmodel
gemaakt, en daarna een tekening aan de hand
van het halfmodel, en dat is het schip van Herald
(de Zandloper, Wantij25 - red.). Het is mijn
eerste eigen gebouwde schip. Mijn huidige schip
is veel groter, maar het concept is wel hetzelfde.
Is het ontwerp traditioneel berekend?
Zelf heb ik geen scheepsbouwkunde gestudeerd
en met mijn zelfstudie liep ik tegen een grens
aan. Ik heb contact op genomen met Martijn van
Schaik, van ontwerpbureau Seahorse. Hij heeft
op basis van mijn gegevens het ontwerp en het
lijnenplan met de computer getekend en doorgerekend.
Zo kreeg ik zeer nauwkeurige berekeningen en
uitslagen van mijn schip. Het invoeren in een
computer van het analoge lijnenplan met al die
coördinaten was een vrij kostbare geschiedenis.
Maar nee, een traditioneel ontwerp is het niet,
want dan praat je binnen de tradities. Een botter,
dat is een traditioneel schip. Ik zeg altijd:
het ontwerp van mijn schepen is een samensmelting
tussen het Engelse en het Nederlandse. En daar
ben ik ook wel trots op, want eigenlijk binnen
de traditie ben ik toch innovatief bezig!
Wat bedoel je met die samensmelting tussen
het Engelse en het Nederlandse?
Nou, als je het schip in het water ziet, dan
denk je dat het een Engels kottertje is, maar
als je het onderwaterschip ziet dan denk je:
verrek, het is geen Engels kottertje, want het
heeft heel veel Hollandse kenmerken. En dat
bedoel ik met die samensmelting. De Wantij is
een volledig traditioneel gebouwd schip volgens
onze Hollandse traditie, niet de Engelse.

Wat is dan die Hollandse traditie van bouwen?
Engelse schepen werden op spant gebouwd, en
ik heb op hulpspantjes gebouwd. Het verschil
tussen de vlakbouwmethode, zoals van de Oost-Indiëvaarders,
en de spantbouwmethode van de Engelsen, is dat
bij de Engelse bouw eerst een heel spantenraam
werd neergezet waar later de huid tegenaan werd
gezet. Volgens de Hollandse traditie werd eerst
de huid met hulpspanten geplaatst en daarna
de officiële spanten. Een wezenlijk verschil.
Het voordeel van de Hollandse traditie is dat
je niet het hele spantenraam hoeft uit te stroken.
Hoe zit het met het ontwerp van de WT3O?
Na het bouwen van twee 25-voeters rijpte langzaam
het idee om toch nog een groter schip te bouwen.
Ik wilde wel eens een langere een tocht maken.
Dat koppie van mij blijft ook nooit stilstaan.
Toen ik aangaf een rondspant negen meter schip
te willen bouwen was de reactie van Martijn:
"Waarom zou je dat doen. Je hebt dit concept
al in de computer zitten. Eigenlijk toch wel
een heel goed concept, dus waarom ga je daar
niet op verder? ". Daar moest ik eerst eens
een week over nadenken, want op
zich
was de WT 25 ook een prettig schip, en de bouwwijze
voldeed goed.
Dus ik bel hem op en zeg: "why not?". Hij was
ook enthousiast en wilde de tekening graag opschalen.
Op Boot Holland hebben we, toen het niet zo
druk was in zijn stand, een uur of tweeënhalf
achter zijn laptop gezeten. Het wonder ontvouwde
zich voor mijn ogen! Je kunt alles werkelijk
prachtig zien en zelfs iets veranderen zonder
opnieuw te hoeven beginnen, Ik werd eindelijk
helemaal enthousiast... voor de computer! We
hadden iets waar we allebei helemaal achterstonden,
zo is de WT3O ontstaan.
Peter toont ons enthousiast aan de wand van
zijn werkplaats halfmodellen van de Wantij 25
en de Wantij 30.

Hoe consequent ben je met het gebruik
van traditionele bouwmaterialen?
Traditioneel, ja, dat past bij mij. Ik heb daar
ook een filosofie over. Eigenlijk hebben die
schepen zich door de jaren heen heel erg goed
bewezen. Vaak zijn het stokoude scheepjes.
Natuurlijk moet er wel eens iets aan gebeuren,
maar na een goede restauratie varen ze weer
een hele tijd. En wat moet ik met al die moderne
materialen, met epoxy en zo. Ik moet het eerst
nog maar eens afwachten. Ik geloof wel in epoxy,
maar niet bij heel zware bouw, wel om te gebruiken
voor lichte schepen zoals een Pampus bijvoorbeeld.
Ik heb traditiegetrouw gezaagde spanten (gemaakt
uit de indrukwekkende kromgegroeide dikke stukken
eikenhout die Peter ons buiten had getoond),
en bovendien heb ik tussen de huid en de spanten
een laag aangelegd van kranten volgetrokken
met bruin teer (Stockholm teer).
Dat wordt dan een soort vetpapier, dat dient
als isolatielaag. Als het één gaat rotten, dan
wordt het ander niet aangestoken.

Ook traditioneel zijn mijn gebreeuwde huidgangen.
Die maken een schip stijver.
Door weersinvloeden wil het schip wel eens werken,
maar als het gebreeuwd is, houd je een stijve
hull. Persoonlijk vind ik gebreeuwde huidgangen
erg mooi. Daarnaast vind ik het belangrijk om
deze traditionele bouwmethode over te dragen
aan de volgende generatie, zodat de techniek
niet verloren zal gaan.
Waarom heb je een kotterachtige gebouwd,
want dat is op zich niet het snelste schip?
Snelheid is leuk meegenomen, maar ook dat heeft
een verhaal. Ik heb heel veel gevaren met een
Staverse jol, legio vakanties mee gehad, ook
niet het snelste schip. Dus ik dacht: 'dat kan
beter'. Ik heb dat meegenomen in mijn eerste
ontwerp. Maar voornamelijk ga ik voor het zeewaardige
gedrag, prettig in golfslag. Of het dan helemaal
het snelste is, vind ik een minder belangrijkste
aspect. Bovendien wat is het snelste schip?
Ik denk dat een kotter al vele malen sneller
is dan een bolkop of een van onze andere traditionele
schepen. En ga je nog een stapje verder, ik
denk dat je dan helemaal van de traditie afstapt...
wat is er dan nog snel? Dan kom ik in een ander
soort wereld terecht!
Wat voor concessies heb je nou gedaan
tijdens de bouw?
Ik heb daar natuurlijk wel over nagedacht. Ik
vind traditie mooi. Je moet er niet in vastzitten.
Als er door de jaren heen binnen de traditie
problemen zijn ontstaan waar nooit echt oplossingen
voor gevonden zijn, en ik denk die wel gevonden
te hebben, waarom zou ik die dan niet meenemen?
Welke problemen zijn dat?
Een kotterschip had meestal binnenballast, zeker
in de bedrijfsvaartuigen, maar met die platte
bodem is dat niet echt ideaal. Dus ik ben begonnen
een kielbalkje te bedenken, en daar zit lood
in. En toen dacht ik, als ik die zwaardkast
nu integreer in de kielbalk, dan kan dat nooit
meer lekken. Voorheen, met die oude zwaardkasten
van hout, was dat vaak een probleem. Ik ga dan
voor de beste materialen. We hebben een roestvrijstalen
kielbalk laten maken, die wij later vulden met
lood. De zwaardkast is van RVS en later binnen
bekleed met eiken. Zodat het er uiteindelijk
traditioneel uitziet.
Hoe heb je de ballast uitgerekend?
Bij
de WT25 heb ik het als volgt gedaan. Voor de
waterverplaatsing had ik zelf een methode bedacht,
en een kennis van mij deed het volgens de regel
van Simpson, dat is een bekende methode. Het
gewicht van de romp had ik geschat, een beetje
uit ervaring, en uiteindelijk zat er op die
4 ton. Slechts 5 kilo verschil met de Simpson
berekening van mijn vriend! Mijn methode is
zo slecht nog niet! Ik ga gewoon voor de logica,
en het werkt. Voor de WT30 zijn de berekeningen
door Martijn gemaakt.
Hoe bedenk je de verhoudingen als je een
schip bouwt?
In wezen is dat heel simpel: bekijk heel veel
lijnenplannen. Ik heb ook heel veel boeken daarover.
Vervolgens is een vrij normale lengte breedte
verhouding 1 op 3, dat is een heel traditionele
verhouding. Omdat ik een ondiepe romp heb, moet
ik het van mijn rompstabiliteit hebben, en niet
zozeer van mijn ballast, dus dan moet je relatief
breder bouwen. Bij de WT25 ben ik nog iets breder
gegaan. Het is een vrij volle romp: de eerste
romp was 7,65 m bij 2,90m over de berghouten.
Normaal is dat breed, maar toch doet die boot
het helemaal niet slecht.

Hoe traditioneel ben je
in de verhoudingen bij het tuigen geweest?
Voor de Zandloper, mijn eerste bouw, had ik
een persoonlijke filosofie: ik heb gekozen voor
een makkelijk strijkbare mast om eenvoudig over
de binnenwateren te kunnen varen.
De hommer steekt net buiten het schip, dus de
top van de gestreken mast steekt niet heel ver
uit, zodat men vrij makkelijk kan varen. Hier
heb ik het zeilplan op gebaseerd. Die boot kan
heel wat wind hebben. Dat was ook mijn uitgangspunt.
Het schip hoefde niet perse de snelste te zijn,
als zij maar een Cornish Crabbertje eruit kan
varen... Nou daaraan voldoet zij zeker.
En verder ben ik het meest gegaan voor zeewaardigheid
en een prettig gedrag - en dat zij dan af en
toe in een OGA-wedstrjd verliest van schepen
van 9 meter... dat hoeft voor mij ook niet zo,
en dat mag je ook niet vragen van een boot van
7 meter.
De wens van de opdrachtgever van de tweede bouw
was een iets groter tuig, waardoor hij beter
presteerde. De tuigage van de Wind and Tide
is weliswaar hoger en smaller dan bij de vorige
schepen, maar niet volgens de traditionele Engelse
maatstaven. Omdat het schip maar 85 centimeter
steekt, zonder zwaard, heb ik in het achterschip
weinig diepgang. Een groot grootzeil zou een
erg loefgierig schip impliceren. Traditioneel
lukt dan dus niet. Ik heb Martijn, die het zeilplan
tekende, hierbij de opdracht gegeven het schip
niet te overtuigen. Naar de klassieke schepen
beurs in buien met windkracht 7 met één rif
stuurde hij prima, en daar voel ik mij dan goed
bij.
Heb je ook met je houtsoort rekening gehouden
om het gewicht in het schip te brengen?
Nee, dat komt van de ballast, dat maakt de trim
en het eindsaldo. Je tekent een romp en die
heeft een bepaalde waterverplaatsing. Dat kun
je met de computer goed uitrekenen, want daar
kun je de maten en dikten invoeren en dan spuugt
de computer zo de oppervlakte en het gewicht
van de huid uit.
Hoe zit het met het onderscheid in de
ballast tussen jachten en vissersschepen?
Dat zie je in de Engelse scheepsbouw ook. Vissersschepen
hadden vaak een binnenballast, met stenen en
zo. Net zoals in Noorwegen. In jachten wilden
ze geen binnenballast want dat scheelt weer
stahoogte. Die begonnen vaak met loden kielen
en gietijzeren kielen te bouwen, dus dat evolueerde
veel harder door dan de beroepsbouw. En bedrijfsvaartuigen
bouwde men vaak op het oog, aan de hand van
een paar standaard maten, terwijl scherpe jachten
allemaal van tekening werden gebouwd. Peter
toont ons foto’s van het bouwproces van de Wind
en Tide, aan de hand waarvan hij veel aspecten
toelicht.
Welk houtsoort gebruik je? En gebruik
je ook gelamineerde spanten?
Nee, geen gelamineerde spanten. Dat is niet
traditioneel! Ik gebruik de stukken die we daarnet
buiten
zagen. Normaal bouw ik altijd in eiken, maar
dat is altijd wat trekkerig, het werkt, dus
ik wilde iets anders proberen. Voor de Wind
and Tide (WT3O) heb ik toen gekozen voor een
mahonie huid, omdat dat wat stabieler is. Ik
had een mahonieboom van 8 meter lang, waar acht
kubieke meter hout in zat. Dus het was een kuub
per meter, met denk ik een doorsnede van 1,10
meter. Die boom was eigenlijk 12 meter lang,
ze hebben er nog een stuk afgezaagd want dat
werd een beetje te begrotelijk. Het hart van
de boom heb ik in 5 platen van 4 cm laten zagen
voor het vlak, en voor de huid in 3 cm. De gangen
zijn gestoomd. Ik had nog nooit eerder mahonie
gestoomd, dus dat moest proefondervindelijk.
Mahonie is een beetje een stugge, kruisdradige
houtsoort, die slecht wil buigen. Er zitten
om de halve meter hulpspanten in. Bij eerdere
boten was dat een meter. Toen bouwde ik in eiken.
Dat kon ik branden en dat strookt goed. Met
stomen wilde ik niet dat het zou knikken, dus
vandaar die hulpspanten om de halve meter. Dat
is ook de reden waarom die Engelsen meteen op
spanten bouwen, dan heb je ze meteen allemaal.
Ik vind dat een rotmethode, want alles moet
je terplekke in de schuinte gaan stroken en
dat krijg je nooit zo mooi.
Hoe snel dat gaat het bouwen van de boot?
Wij hebben de boot met zijn tweeën gebouwd.
Drie gangen rondom in de week, dat was een vrij
pittig tempo.
Welk materiaal heb je gebruikt voor de
zeilen?
Nou, als we praten over een traditioneel tuig
dan hebben we het over een katoenen tuig, toch?
En vlas is nog ouder. Als vlas nat wordt dan
rekt het op en gaat de vorm uit het zeil.
Bij katoen was dat minder. Katoen is nog wel
te krijgen, maar het wordt zwaar als het nat
wordt en ik wil het wel omhoog kunnen krijgen.
Mijn voorkeur gaat uit naar een klassieke uitstraling.
Als alternatief heb ik gekozen voor Klippercanvas,
100% polyesterdoek dat aanvoelt als katoen.
Het is echt een mooi zeil, en mooi traditioneel
gelijkt, met zware lijken. Zelfs binnen Botterbehoud
zijn ze er positief over, dus dat wil wel wat
zeggen. Een voordeel van Klippercanvas is dat
het zich erg plezierig op laat doeken.
Hoe heb je het zeil aan de mast bevestigd?
Het zeil zit met rakbanden met kloten rond de
mast en niet met hoepels, ook weer Hollands.
Hoepels zijn erg arbeidsintensief om te maken,
en je kunt ze er minder makkelijk afhalen.
En bij opdoeken zijn ze ook lastiger. Bovendien
kunnen ze het één en ander beschadigen. Het
nadeel van rakbanden vind ik niet erg groot.
Heb je een massieve mast gebruikt?
Het is een massieve mast, maar hij is wel in
vieren gelijmd. Alle rondhouten zijn van Oregon
pine. In de mast zit een pijpje, voor de leidingen.
Ik heb wel overwogen om een massieve mast te
gebruiken, gewoon een gegroeide paal, maar die
gaan vaak zo scheuren. Voor mijzelf vind ik
dat geen probleem. Als je mij echt in mijn hart
kijkt, dan had ik het liefst een boot waar ik
gewoon met mijn klompen opstap, het liefst gewoon
helemaal in de bruine teer. Maar vanwege commerciële
redenen moet ik aan de uitstraling van het schip
denken en rekening houden met de wensen van
de klanten. Luxe voert tegenwoordig de boventoon.
Waarom heb je jouw schip geschilderd?
In Engeland hebben ze bijna alles geschilderd,
omdat ze daar op zout water zitten, en dat vind
ik ook prachtig. Persoonlijk vind ik bij kotterachtige
schepen geschilderde rompen het mooiste, omdat
de lijn van het schip dan beter uit komt. Traditioneel
gezien worden in Holland de meeste schepen gelakt.
Daarin onderscheid ik me weer van anderen.

Hoe ben je tot de kleuren gekomen van de Wind
and Tide?
Ooit heb ik gezeild op de Marigold, een replica
van een Gravesend Bawley. Zij had een grijze
romp met een zwart boeisel en een gele bies.
Ik vond het zulke prachtige kleuren dat ik ze
voor mijn schip ook heb gebruikt. Maar niets
is zo mooi als een helemaal zwarte kotter met
een gele bies.
Ik heb verhalen gelezen... het wordt bloedheet
en alle naden trekken open! Daarom waren bij
de Hollandse schepen de zwaarden vaak ook wit
geschilderd, omdat dat minder trok.
Moet je traditioneel zijn in het gebruik
van gewoon staal of mag roestvrijstaal ook?
Ik heb overal roestvrijstaal beslag gebruikt.
Niet traditioneel. Ik ga voor goede materialen.
Mijn bouwen is wel traditioneel, daar ben ik
vrij consequent in. En bovendien als niet roestend
alternatief voor staal was er indertijd brons.
Welke materiaalkeuze je maakte, had te maken
met twee aspecten; ten eerste met de financiële
middelen en ten tweede met een jacht versus
een bedrijfsvaartuig. Een bedrijfsvaartuig is
over het algemeen iets zwaarder gebouwd, en
die stalen pen of spijker die dan een beetje
vast ging roesten was eigenlijk alleen maar
in het voordeel van de stijfheid van het schip.
Terwijl aan jachten heel anderen eisen worden
gesteld, ook esthetisch.
Samenvattend, bouw jij traditioneel?
Ik pretendeer niet een authentiek jacht te bouwen.
Ik ga wel voor een traditionele bouwmethode,
omdat ik daarin geloof. Het wil niet zeggen
dat ik geen moderne materialen gebruik. Ik gebruik
zoveel mogelijk traditionele materialen, mits
ze toepasbaar zijn in deze tijd. Zo gebruik
ik wel roestvrijstalen schroeven, rubbercompound
en lijm. Ik ga wel met mijn tijd mee, maar ik
wil de traditie van het bouwen voortzetten.
|